Assurantietussenpersoon dient passende verzekering te adviseren
Eiser gaf zijn assurantietussenpersoon, de Onderlinge Waarborg Maatschappij (hierna: OWM) de opdracht om een passende autoverzekering voor hem af te sluiten. Naar aanleiding daarvan bracht OWM een offerte uit met daarop een WA-verzekering en een ongevallen-inzittendenverzekering (hierna: OIV). In de polis stond dat er maximaal EUR 25.000,00 zal worden uitgekeerd bij blijvende invaliditeit.
In maart 2019 kocht eiser een nieuwe auto. Eiser belde wederom met OWM, met het verzoek de huidige verzekering over te zetten op de nieuwe auto. In mei 2021 kreeg eiser een ernstig auto-ongeluk, waarbij hij een dwarslaesie opliep.
Eiser stelde vervolgens OWM aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Eiser stelde dat OWM zijn zorgplicht had geschonden door hem niet te informeren over het bestaan van de schadeverzekering inzittenden (hierna: SVI). De SVI had een schadedekking tot een bedrag van EUR 1.000.000,00, terwijl de OIV slechts een schadedekking bood tot een bedrag van EUR 25.000,00.
De rechtbank beoordeelde de zorgplicht van OWM aan de hand van artikel 7:401 BW. Daaruit vloeit voort dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. In dit kader moet een assurantietussenpersoon de belangen van de verzekeringnemers bewaken. De assurantietussenpersoon maakt echter geen fout als hij de klant wel een passende, maar niet de allerbeste of goedkoopste verzekering adviseert, tenzij dit uitdrukkelijk is afgesproken.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet heeft bewezen dat OWM hem de allerbeste polis zou adviseren. Kortom, OWM heeft zijn zorgplicht niet geschonden, omdat de afgesloten verzekering als passend beschouwd dient te worden.