Rb. Den Haag 15 mei 2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:7462
Aan een van de woningen van een twee-onder-een-kapwoning zijn funderingswerkzaamheden uitgevoerd, ten gevolge waarvan schade ontstaat/ zal gaan ontstaan aan de naastgelegen woning. De eigenaren van de naastgelegen woning (woning 2) stellen de eigenaren van de woning waar de werkzaamheden zijn verricht (woning 1) aansprakelijk voor hun schade.
In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:17) oordeelt de rechtbank dat de eigenaren van woning 1 als opdrachtgever van de funderingswerkzaamheden aansprakelijk zijn voor de schade die ontstaat aan woning 2. De rechtbank oordeelt allereerst, net als de Hoge Raad, dat een aanmerkelijk risico aan de werkzaamheden was verbonden dat schade aan het naastgelegen pand zou kunnen ontstaan. Hierbij merkt de rechtbank ook op dat de werkzaamheden enkel voordeel voor de opdrachtgever van woning 1 opleveren en de schade, alleen al gezien de omvang, niet behoort tot hetgeen door een derde in het maatschappelijk verkeer geduld dient te worden bij bouwwerkzaamheden van een ander. Volgens de rechtbank betekent het enkele feit dat de gestelde schade een voorzienbaar gevolg was van de funderingswerkzaamheden echter niet zonder meer dat vaststaat dat in strijd is gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Wat er wél voor zorgt dat de rechtbank van oordeel is dat in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm is gehandeld, is het feit dat de funderingswerkzaamheden niet noodzakelijkerwijs in deze periode uitgevoerd hoefde te worden. Hierdoor bestond nog een mogelijkheid om met de eigenaren van woning 2 in overleg te treden om de funderingswerkzaamheden gezamenlijk – en zo op de juiste wijze – te laten uitvoeren. Het is volgens de rechtbank gezien deze omstandigheden niet aan de eigenaren van woning 2 maar aan de opdrachtgever van de funderingswerkzaamheden om de schade te dragen.