Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:568
Begroting verlies arbeidsvermogen bij inkomsten uit zwart werk. Aan een zelfstandig ondernemer met een eenmanszaak overkomt een ongeval doordat zijn opdrachtgever hem een onveilige ladder ter beschikking stelt. De ondernemer loopt letselschade op en de AVB-verzekeraar van zijn opdrachtgever erkent aansprakelijkheid. In het kader van de schadeafwikkeling ontstaat discussie of bij de begroting van schade wegens verminderd arbeidsvermogen alleen rekening moet worden gehouden met het bedrijfsresultaat van de eenmanszaak zoals in de administratie is verwerkt of ook met inkomsten die de ondernemer buiten de boeken heeft gehouden en waarover hij geen inkomstenbelasting heeft betaald. De AVB-verzekeraar is van mening dat de vóór het ongeval genoten inkomsten uit zwart werk buiten beschouwing moeten worden gelaten, maar hij krijgt daarin geen gelijk in drie gerechtelijke instanties.
De Hoge Raad begint met een samenvatting van de vaste rechtspraak dat het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen moet worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder die gebeurtenis zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde, maar aan de benadeelde mogen in het kader van genoemde vergelijking geen strenge eisen worden gesteld. Bij het vergelijken van de feitelijke en de hypothetische situatie moet naar redelijkheid worden ingeschat hoe het inkomen van de benadeelde zich zal ontwikkelen respectievelijk hoe het zich zonder de gebeurtenis zou hebben ontwikkeld. Bij deze inschattingen komt het aan op redelijke verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen in het arbeidsvermogen van de benadeelde na die gebeurtenis, respectievelijk zonder die gebeurtenis. Daarbij moeten de goede en kwade kansen worden afgewogen, waarbij de rechter een grote mate van vrijheid heeft.
Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen – voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is – rekening kan worden gehouden met inkomsten uit zwart werk van de benadeelde in de periode vóór de gebeurtenis. Dat de benadeelde vóór de gebeurtenis dergelijke inkomsten had, duidt er immers op dat de benadeelde door arbeid inkomen kon verwerven en dat zegt dus iets over zijn op dat moment bestaande arbeidsvermogen.
Als de benadeelde vóór de gebeurtenis inkomsten had uit zwart werk waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is, moet worden beoordeeld (1) of, en zo ja, in welke omvang de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval deze werkzaamheden zou hebben verricht, dan wel ter vervanging daarvan andere werkzaamheden zou hebben verricht, en (2) welk netto-inkomen de benadeelde met deze werkzaamheden zou hebben ontvangen.