Vacatures (2): Stadermann Luiten zoekt een advocaat-medewerker en advocaat-stagiaire Lees meer

HR 21 februari 2020 ECLI:NL:HR:2020:311

In deze zaak staat de informatieplicht van de verzekerde na verwezenlijking van het risico centraal. Nadat een verzekerde een beroep op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering had gedaan, waarbij in eerste instantie zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op een percentage van 80-100%, heeft hij nagelaten bij zijn verzekeraar te melden dat hij nadien zijn werkzaamheden had uitgebreid. Dit betreft een omstandigheid als bedoeld in art. 7:941 lid 2 BW en had moeten worden gemeld. Door dit niet te melden is de verzekeraar in een redelijk belang geslaagd. Beoordeeld diende te worden of de verzekeringsnemer met de schending van de in art. 7:941 BW bedoelde mededelingsplicht het opzet heeft gehad om de verzekeraar te misleiden. In zijn eerdere arrest van 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:507) heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis bij art. 7:928 BW en art. 7:930 lid 5 BW, de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in laatstgenoemde bepaling aldus uitgelegd dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer niet aan zijn in art. 7:928 BW bedoelde mededelingsplicht heeft voldaan met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. In het onderhavige arrest oordeelt de Hoge Raad dat art. 7:930 lid 5 BW en art. 7:941 lid 5 BW op vergelijkbare wijze en, wat betreft het opzet tot misleiding, in gelijke bewoordingen, regelen in welk geval de meest vergaande sanctie (algeheel verval van het recht op uitkering) kan worden verbonden aan schending van een mededelingsplicht. Daarbij gaat het om een mededelingsplicht die van belang is voor de beoordeling door de verzekeraar van zijn bereidheid tot dekking van het desbetreffende risico, respectievelijk van zijn gehoudenheid tot uitkering nadat het risico is verwezenlijkt. Er bestaat dan ook goede grond om aan de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in art. 7:941 lid 5 BW een betekenis toe te kennen die aansluit bij de betekenis die daaraan toekomt in het kader van art. 7:930 lid 5 BW. Het hof Arnhem-Leeuwarden had echter verzuimd in te gaan op het door de verzekeraar gedane beroep op art. 7:941 lid 3 BW (de verzekeraar kan de uitkering verminderen met de schade die hij lijdt door de schending van de informatieplicht) en daarom wordt de zaak verwezen.

Print

21 februari 2020

ECLI:NL:HR:2020:311